gramaro.io

16 English tenses

Wat zijn de 16 Engelse tijden

De Engelse taal heeft 16 tijden die worden gebruikt om acties en toestanden in verschillende tijdsvormen en aspecten uit te drukken. Hier is een overzicht van deze tijden en hun basisgebruik:

Tijd Basisgebruik
Simple Present Wordt gebruikt voor gewoonten, feiten en algemene waarheden. Bijvoorbeeld: She walks to school - Zij loopt naar school.
Present Continuous Wordt gebruikt voor acties die op dit moment aan de gang zijn. Bijvoorbeeld: She is walking to school - Zij is naar school aan het lopen.
Simple Past Wordt gebruikt voor acties die in het verleden zijn voltooid. Bijvoorbeeld: She walked to school - Zij liep naar school.
Past Continuous Wordt gebruikt voor acties die op een specifiek moment in het verleden aan de gang waren. Bijvoorbeeld: She was walking to school - Zij was naar school aan het lopen.
Present Perfect Wordt gebruikt voor acties die in het verleden zijn begonnen en nog steeds doorwerken. Bijvoorbeeld: She has walked to school - Zij is naar school gelopen.
Present Perfect Continuous Geeft aan dat een actie in het verleden begon en tot nu toe doorgaat. Bijvoorbeeld: She has been walking to school - Zij loopt sinds een tijdje naar school.
Past Perfect Wordt gebruikt voor acties die voltooid waren voor een bepaald moment in het verleden. Bijvoorbeeld: She had walked to school - Zij was naar school gelopen.
Past Perfect Continuous Geeft aan dat een actie plaatsvond en voortduurde tot een bepaald moment in het verleden. Bijvoorbeeld: She had been walking to school - Zij was naar school aan het lopen geweest.
Simple Future Wordt gebruikt voor acties die in de toekomst zullen plaatsvinden. Bijvoorbeeld: She will walk to school - Zij zal naar school lopen.
Future Continuous Wordt gebruikt voor acties die op een specifiek moment in de toekomst aan de gang zullen zijn. Bijvoorbeeld: She will be walking to school - Zij zal naar school aan het lopen zijn.
Future Perfect Geeft aan dat een actie zal zijn voltooid voor een specifiek moment in de toekomst. Bijvoorbeeld: She will have walked to school - Zij zal naar school hebben gelopen.
Future Perfect Continuous Zal worden gebruikt om aan te geven dat een actie tot een bepaald moment in de toekomst zal zijn voortgezet. Bijvoorbeeld: She will have been walking to school - Zij zal naar school aan het lopen zijn geweest.

Dit overzicht geeft een basisbegrip van de verschillende Engelse tijden. Iedere tijd heeft zijn eigen nuances en specifiek gebruik, wat essentieel is voor een correcte communicatie in het Engels.

Hoe herken je elk van de 16 tijden

Bij het leren van de Engelse taal is het essentieel om de 16 verschillende tijden te kunnen identificeren. Hieronder worden de grammaticale structuren en signaalwoorden voor elke tijd uitgelegd, zodat je deze gemakkelijk kunt herkennen.

  • Present Simple
    • Structuur: subject + base form
    • Signaalwoorden: often, always, every (day/week)
      She eats breakfast every day. - Ze eet elke dag ontbijt.
  • Present Continuous
    • Structuur: subject + is/am/are + present participle
    • Signaalwoorden: now, at the moment
      They are playing soccer now. - Ze spelen nu voetbal.
  • Present Perfect
    • Structuur: subject + have/has + past participle
    • Signaalwoorden: just, already, yet
      I have just finished my homework. - Ik heb net mijn huiswerk afgemaakt.
  • Present Perfect Continuous
    • Structuur: subject + have/has been + present participle
    • Signaalwoorden: for, since
      She has been reading for two hours. - Ze leest al twee uur.
  • Past Simple
    • Structuur: subject + past form
    • Signaalwoorden: yesterday, last (week/month/year)
      He visited Paris last year. - Hij bezocht Parijs vorig jaar.
  • Past Continuous
    • Structuur: subject + was/were + present participle
    • Signaalwoorden: while, when
      I was reading when he called. - Ik was aan het lezen toen hij belde.
  • Past Perfect
    • Structuur: subject + had + past participle
    • Signaalwoorden: before, after
      They had left before I arrived. - Ze waren vertrokken voordat ik aankwam.
  • Past Perfect Continuous
    • Structuur: subject + had been + present participle
    • Signaalwoorden: for, since
      He had been working for hours. - Hij was al uren aan het werk.
  • Future Simple
    • Structuur: subject + will + base form
    • Signaalwoorden: tomorrow, next (week/month)
      We will travel to Italy next summer. - We zullen volgende zomer naar Italië reizen.
  • Future Continuous
    • Structuur: subject + will be + present participle
    • Signaalwoorden: at (this time), in (an hour)
      She will be studying at this time tomorrow. - Ze zal op dit tijdstip morgen studeren.
  • Future Perfect
    • Structuur: subject + will have + past participle
    • Signaalwoorden: by (then), before
      We will have finished the project by then. - We zullen het project tegen die tijd hebben voltooid.
  • Future Perfect Continuous
    • Structuur: subject + will have been + present participle
    • Signaalwoorden: for, since
      They will have been traveling for weeks. - Ze zullen wekenlang aan het reizen zijn.
  • Past Future Simple
    • Structuur: subject + would + base form
    • Signaalwoorden: said, thought
      She said she would come tomorrow. - Ze zei dat ze morgen zou komen.
  • Past Future Continuous
    • Structuur: subject + would be + present participle
    • Signaalwoorden: thinking, planning
      He was thinking he would be swimming this afternoon. - Hij dacht dat hij vanmiddag aan het zwemmen zou zijn.
  • Past Future Perfect
    • Structuur: subject + would have + past participle
    • Signaalwoorden: said, expected
      He said he would have completed it by today. - Hij zei dat hij het vandaag af zou hebben.
  • Past Future Perfect Continuous
    • Structuur: subject + would have been + present participle
    • Signaalwoorden: expected, planned
      She expected she would have been working here for years. - Ze verwachtte dat ze hier al jaren zou werken.

Waarvoor gebruik je de huidige en verleden tijdsvormen

De kennis van de Engelse tijden is essentieel voor elke taalleerder. De huidige en verleden tijdsvormen hebben specifieke doeleinden en geven verschillende nuances in betekenis weer.

Huidige tijdsvormen:

  • Present Simple: We use this tense for habitual actions or general truths. Example: "She reads every morning." Ze leest elke ochtend.
  • Present Continuous: This is used for actions happening now or temporary situations. Example: "They are studying right now." Ze zijn nu aan het studeren.
  • Present Perfect: This tense links past actions to the present, often used with experiences. Example: "I have visited Paris." Ik heb Parijs bezocht.
  • Present Perfect Continuous: Use this to emphasize the duration of an action that began in the past and continues in the present. Example: "She has been reading for two hours." Ze leest al twee uur.

Verleden tijdsvormen:

  • Past Simple: We use it for actions completed in the past at a specific time. Example: "He visited the museum yesterday." Hij bezocht gisteren het museum.
  • Past Continuous: This tense describes ongoing past actions, often interrupted by another action. Example: "They were playing when it started to rain." Ze waren aan het spelen toen het begon te regenen.
  • Past Perfect: It denotes actions completed before a certain point in the past. Example: "She had left before he arrived." Ze was vertrokken voordat hij aankwam.
  • Past Perfect Continuous: This tense emphasizes the duration of an action that was ongoing in the past up until another action occurred. Example: "They had been studying all night before the exam." Ze hadden de hele nacht gestudeerd voor het examen.

Door deze tijden te begrijpen en correct toe te passen, kunnen leerlingen effectiever communiceren en de betekenis en timing van hun uitspraken beter overbrengen.

Welke tijdsvormen zijn het meest gebruikte

In de Engelse taal zijn er 16 verschillende tijdsvormen, maar sommige worden vaker gebruikt dan andere. Dit komt omdat ze situaties beschrijven die we regelmatig in het dagelijks leven tegenkomen.

  • Present Simple: Dit is een van de meest gebruikte tijden. Het geeft gewoontes, feiten en algemeenheden weer. "She walks to school." - "Zij loopt naar school."
  • Past Simple: Deze tijd beschrijft afgeronde acties uit het verleden. "They visited Paris last year." - "Zij bezochten Parijs vorig jaar."
  • Future Simple: Hiermee kun je toekomstige acties beschrijven. "I will call you tomorrow." - "Ik zal je morgen bellen."
  • Present Continuous: Wordt gebruikt voor acties die nu plaatsvinden. "He is eating dinner right now." - "Hij is nu aan het avondeten."
  • Present Perfect: Deze tijd wordt vaak gebruikt om te praten over ervaringen en veranderingen. "I have seen that movie." - "Ik heb die film gezien."

De reden waarom deze tijdsvormen vaker worden gebruikt, ligt in hun toepasbaarheid in alledaagse gesprekken en situaties. Terwijl tijdsvormen zoals Past Perfect Continuous en Future Perfect ook belangrijk zijn, zijn ze minder frequent omdat ze specifieke omstandigheden beschrijven die minder vaak voorkomen. Voor Engelslerenden helpt het focussen op de meest gebruikte tijden om sneller vloeiend te spreken.

Wat is de rol van voltooid tegenwoordige en verleden tijd

De voltooid tegenwoordige tijd, oftewel de "present perfect", speelt een cruciale rol in de Engelse grammatica. Deze tijdsvorm wordt gebruikt om acties te beschrijven die zijn begonnen in het verleden en die nog steeds effect hebben op het heden. Het is ook bruikbaar om ervaringen aan te geven zonder dat het belangrijk is wanneer ze precies plaatsvonden.

  • She has lived in Paris. - Ze heeft in Parijs gewoond.
  • They have seen that movie. - Zij hebben die film gezien.
  • I have finished my homework. - Ik heb mijn huiswerk afgemaakt.

De voltooid verleden tijd, oftewel de "past perfect", wordt gebruikt om aan te geven dat een actie in het verleden plaatsvond vóór een andere actie of tijd in het verleden. Het helpt om de volgorde van gebeurtenissen in het verleden te verduidelijken en te structuren.

  • She had left before he arrived. - Zij was vertrokken voordat hij arriveerde.
  • They had eaten by the time we got there. - Zij hadden gegeten tegen de tijd dat wij daar aankwamen.

Gebruik: De voltooid tegenwoordige tijd komt vaak voor in conversaties en teksten waar de focus op de gevolgen of relevantie voor het heden ligt. De voltooid verleden tijd wordt meestal gebruikt in verhalen of rapportages om de volgorde van verleden gebeurtenissen weer te geven.

Frequentie en context: Deze tijden worden regelmatig gebruikt, vooral in informeel en formeel Engels, afhankelijk van de situatie. Het correct gebruik ervan helpt niet alleen bij het verduidelijken van tijd, maar ook bij het structureren van de communicatie, zodat de luisteraar of lezer de inhoud beter kan begrijpen.

Test je kennis

Vorm de zin door de juiste woorden in de juiste volgorde te kiezen.

Jack heeft onlangs een nieuw appartement gekocht. - Vertaal deze zin naar het Engels.

Voorbeelden van gebruik 16 English tenses

  • Jack has bought a new apartment recently. - Jack heeft onlangs een nieuw appartement gekocht.
  • At that point I will have been living in San Francisco for a year. - Op dat moment zal ik al een jaar in San Francisco hebben gewoond.
  • Robert will have resigned by March. - Robert zal tegen maart ontslag hebben genomen.
  • Where have you been all my life? - Waar ben je al mijn hele leven geweest?
  • Had the store already closed when you came? - Was de winkel al gesloten toen je kwam?
  • Paul will be swimming in the sea this time tomorrow. - Paul zal morgen rond deze tijd in de zee aan het zwemmen zijn.
  • Mark wasn't playing, he was just watching the game. - Mark was niet aan het spelen, hij was alleen naar de wedstrijd aan het kijken.
  • We had not tried Thai cuisine before we went to Thailand last month. - We hadden de Thaise keuken niet geprobeerd voordat we vorige maand naar Thailand gingen.
  • Is Anna going to finish her lunch? - Gaat Anna haar lunch afmaken?
  • We had not been waiting long before the taxi arrived. - We hadden niet lang gewacht voordat de taxi arriveerde.
  • Had they been living there for a year before they moved out? - Hadden ze daar een jaar gewoond voordat ze verhuisden?
  • Lou will not have been living with her parents for nine months tomorrow. - Lou zal morgen negen maanden niet bij haar ouders hebben gewoond.
  • Do you often eat vegetables? - Eet je vaak groenten?
  • Have you ever seen northern lights? - Heb je ooit het noorderlicht gezien?
  • Alice was studying when I went to bed. - Alice was aan het studeren toen ik naar bed ging.
  • I think it won't rain. - Ik denk dat het niet zal regenen.
  • Anna will not have finished the project by next week. - Anna zal het project niet hebben voltooid tegen volgende week.
  • How long will your father have been working there when he retires? - Hoe lang zal jouw vader daar aan het werk zijn geweest wanneer hij met pensioen gaat?
  • I went to Seattle two years ago. - Ik ging twee jaar geleden naar Seattle.
  • What were you doing when Nick came back? - Wat was je aan het doen toen Nick terugkwam?